-
1 try
n. probeersel, proef, onderzoek--------v. proberen, onderzoeken; berechten; trachten, pogentry1[ traj] 〈zelfstandig naamwoord; meervoud: tries〉1 poging♦voorbeelden:1 give it a try • het eens proberen, een poging wagen————————try2〈 tried〉♦voorbeelden:1 try someone's courage/patience • iemands moed/geduld op de proef stellentry soap and water • het met water en zeep proberentry to be on time • proberen op tijd te komentried and found wanting • gewogen en te licht bevondentry something on someone • iets op iemand uitproberenjust try and stop me! • probeer me maar eens tegen te houden!II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:be tried on a charge of • terechtstaan wegens -
2 try something on someone
try something on someone -
3 ausprobieren
-
4 etwas an jemandem ausprobieren
etwas an jemandem ausprobiereniets op iemand uitproberen, uittestenWörterbuch Deutsch-Niederländisch > etwas an jemandem ausprobieren
-
5 essai
essai [esse]〈m.〉1 proef(neming) ⇒ keuring, test2 poging♦voorbeelden:faire l'essai de • uitproberen, beproevenmettre, qc. à l'essai • iets uitproberenprendre qn. à l'essai • iemand op proef nemen→ coupm1) proef, test2) poging3) essay4) try [rugby]
Перевод: со всех языков на нидерландский
с нидерландского на все языки- С нидерландского на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Нидерландский